Wanneer er verbinding wordt gemaakt met een externe computer in een laboratorium, vinden er verschillende wijzigingen plaats op die computer. Deze wijzigingen zijn nodig om de externe verbinding tot stand te brengen en te onderhouden.
1. Netwerkconfiguratie :de netwerkconfiguratie van de externe computer kan worden gewijzigd om inkomende verbindingen toe te staan. Dit kan het bijwerken van de firewall-instellingen inhouden, het inschakelen van externe bureaubladservices of het aanpassen van netwerkmachtigingen.
2. Inloggegevens :als de verbinding authenticatie vereist, kunnen de inloggegevens van de gebruiker (zoals gebruikersnaam en wachtwoord) naar de externe computer worden verzonden. Dit is nodig om de identiteit van de gebruiker te verifiëren en toegang te verlenen tot het externe systeem.
3. Open netwerkpoorten :specifieke netwerkpoorten (meestal TCP) worden geopend op de externe computer om de externe verbinding te vergemakkelijken. Deze poorten laten binnenkomende gegevens en verzoeken van het verbindende apparaat toe.
4. Weergaveomleiding :Als de externe verbinding het delen van de grafische interface van de externe computer inhoudt, worden er mechanismen voor weergaveomleiding ingesteld. Hierdoor kan het lokale beeldscherm van de gebruiker de desktopomgeving van de externe computer spiegelen of er interactie mee hebben.
5. Invoeromleiding :Invoerapparaten zoals toetsenbord en muis worden omgeleid van de lokale computer naar de externe computer. Hierdoor kan de gebruiker de externe computer besturen alsof deze fysiek aanwezig is.
6. Audio-/video-omleiding :Afhankelijk van de software of configuratie voor externe verbinding, kunnen audio- en videostreams worden omgeleid tussen de lokale en externe computers. Dit maakt tweerichtingscommunicatie mogelijk, waardoor gebruikers elkaar kunnen horen en zien of toegang krijgen tot multimedia-inhoud op de externe computer.
7. Tijdelijke bestanden en gegevensopslag :Tijdelijke bestanden of gegevens kunnen op de externe computer worden opgeslagen om de externe verbinding te ondersteunen. Dit kunnen logbestanden, sessie-instellingen en in de cache opgeslagen informatie zijn om de verbindingservaring te optimaliseren.
8. Toegenomen netwerkverkeer :de externe verbinding brengt een netwerksessie tot stand, wat leidt tot meer netwerkverkeer tussen de lokale en externe computers. De uitgewisselde gegevens omvatten gebruikersinvoer, schermupdates, audio-/videostreams en alle andere informatie die nodig is voor de sessie op afstand.
9. Toewijzing van middelen :Wanneer de externe verbinding actief is, wijst de externe computer een deel van zijn bronnen (CPU, geheugen en netwerkbandbreedte) toe om de binnenkomende verzoeken af te handelen en de externe sessie te onderhouden.
10. Gebeurtenismeldingen :de externe computer verzendt mogelijk meldingen of waarschuwingen naar de gebruiker over de status van de externe sessie, zoals verbindingsonderbrekingen of bronbeperkingen.
Deze veranderingen zijn essentieel voor het tot stand brengen en onderhouden van een veilige en functionele externe verbinding. Ze zorgen ervoor dat de gebruiker indien nodig toegang kan krijgen tot de bronnen van de externe computer en er interactie mee kan hebben. |