De output van een encoder hangt volledig af van *wat voor soort* encoder het is. Er is geen enkel antwoord. Om de uitvoer te begrijpen, moet u het type encoder opgeven. Hier zijn een paar voorbeelden:
* Roterende encoder: Voert een reeks pulsen uit, vaak twee kwadratuursignalen (A en B), die de richting en rotatiesnelheid aangeven. Soms bevat het ook een indexpuls voor de absolute positie. De uitgang kan digitaal (pulsen) of analoog (spanning proportioneel aan snelheid) zijn.
* Incrementele encoder: Net als bij een roterende encoder levert het pulsen om stapsgewijze positieveranderingen aan te geven. Het biedt geen absoluut standpunt.
* Absolute encoder: Voert een digitale code uit die de absolute positie op een bepaald moment weergeeft. Deze code kan Gray-code, binaire code of een ander coderingsschema zijn.
* Autoencoder (neuraal netwerk): Voert een lagerdimensionale weergave (codering) van de invoergegevens uit. De uitvoer is een vector van getallen, waarvan de grootte wordt bepaald door de architectuur van de autoencoder. Deze codering heeft tot doel de essentiële kenmerken van de invoer vast te leggen.
* Tekstcodering (natuurlijke taalverwerking): Voert een numerieke weergave (inbedding) van een tekstinvoer uit. Dit kan een vector zijn, een reeks verborgen toestanden of andere gestructureerde gegevens, afhankelijk van de specifieke encoderarchitectuur (bijvoorbeeld BERT, Transformer).
* Video-encoder (videocompressie): Voert een gecomprimeerde weergave uit van een videostream die geschikt is voor opslag of verzending. De uitvoer is doorgaans een stroom gecomprimeerde gegevens.
Om een zinvol antwoord te krijgen, specificeert u het *type* coderingsprogramma waarover u vraagt en geeft u, indien mogelijk, meer context, zoals de invoer en de parameters ervan. |