Microprocessors gebruiken verschillende methoden om gegevens te verzenden, afhankelijk van de context:
* Bussen: Dit zijn sets parallelle draden die gegevens, adressen en besturingssignalen transporteren. De meest voorkomende zijn:
* Databus: Bevat de daadwerkelijke gegevens die worden verzonden.
* Adresbus: Specificeert de geheugenlocatie of het randapparaat waarnaar de gegevens worden verzonden of ontvangen.
* Besturingsbus: Draagt signalen over die de timing en werking van de gegevensoverdracht regelen.
* Randapparatuur: Gegevens worden verzonden van en naar externe apparaten (randapparatuur) via interfaces zoals:
* Seriële communicatie: Gegevens worden bit voor bit verzonden via een enkele draad (bijvoorbeeld UART, SPI, I2C). Dit is gebruikelijk bij communicatie met sensoren, displays en andere apparaten met lage snelheid.
* Parallelle communicatie: Gegevens worden meerdere bits tegelijk verzonden via meerdere draden (sneller maar vereisen meer draden). Dit komt minder vaak voor in moderne systemen vanwege de complexiteit van de bedrading.
* Netwerkinterfaces: Gegevens worden verzonden via netwerken (bijvoorbeeld Ethernet, Wi-Fi) met behulp van protocollen zoals TCP/IP.
* Geheugen: Gegevens worden via de adres- en databussen van en naar het geheugen (RAM, ROM) verzonden.
* Onderbreekt: Een randapparaat of ander onderdeel kan de microprocessor een signaal geven via een onderbrekingslijn, waarmee wordt aangegeven dat er aandacht aan moet worden besteed of dat er gegevens moeten worden verzonden. De microprocessor zal dan reageren door de gegevens op te halen.
Kortom:er is geen eenduidig antwoord. De gebruikte methode is afhankelijk van de bestemming van de gegevens (geheugen, randapparatuur, een andere processor), de snelheidseisen en de complexiteit van het systeem. |