De drie meest fundamentele componenten die vereist zijn in elk microprocessorsysteem zijn:
1. Microprocessor (CPU): Dit is het ‘brein’ van het systeem, dat instructies ophaalt, decodeert en uitvoert. Het voert alle rekenkundige, logische en controlebewerkingen uit.
2. Geheugen: Hierin worden zowel de instructies (programma) opgeslagen die de microprocessor uitvoert als de gegevens waarop deze werkt. Dit omvat doorgaans zowel RAM (Random Access Memory) voor tijdelijke opslag als ROM (Read-Only Memory) voor permanente opslag van de basisinstructies van het systeem (firmware/BIOS).
3. Invoer/uitvoer (I/O)-systeem: Hierdoor kan de microprocessor communiceren met de buitenwereld. Dit omvat apparaten zoals toetsenborden, muizen, beeldschermen, netwerkinterfaces en opslagapparaten (harde schijven, SSD's). Het biedt een manier waarop gegevens het systeem kunnen binnenkomen en verlaten. |