De zes stappen in laserafdrukken worden over het algemeen beschreven als:
1. verwerking: De computer verzendt de paginagegevens (meestal als PostScript of PCL) naar de printer. De interne processor van de printer interpreteert deze gegevens en converteert deze in een rasterafbeelding.
2. opladen: Een roterende trommel (of ander beeldoppervlak) krijgt een uniforme elektrostatische lading.
3. Schrijven: Een laserstraal scant over de trommel en loste specifieke gebieden uit die overeenkomen met de beeldgegevens. Gebieden die geladen blijven, vertegenwoordigen de te afdrukken gebieden.
4. Ontwikkelen: Tonerdeeltjes (inkt in poedervorm) worden aangetrokken door de geladen gebieden van de trommel en vormen het beeld.
5. Overdracht: Het tonerafbeelding wordt elektrostatisch van de trommel op een vel papier overgebracht.
6. fuseren: Warmte en druk worden uitgeoefend om de toner permanent aan het papier te smelten, waardoor een afgewerkte print wordt gecreëerd. |