ACPI (Advanced Configuration and Power Interface) gebruikt verschillende mechanismen om het energiebeheer te controleren:
1. ACPI-staten (C-staten): C-States worden gebruikt om het stroomverbruik van de processor te beheren. Ze variëren van C0 (volledig actief) tot diepere slaaptoestanden zoals C1, C2, C3, enz. Elke C-toestand vertegenwoordigt een ander niveau van energiebesparing, waarbij diepere C-toestanden minder stroom verbruiken, maar het langer duurt om te hervatten.
2. Thermisch beheer: ACPI biedt mechanismen voor het bewaken en beheren van de temperatuur van het systeem. Hiermee kan het systeem de ventilatorsnelheden, CPU-throttling en andere maatregelen aanpassen om de temperatuur binnen gespecificeerde limieten te houden.
3. Slaaptoestanden: ACPI definieert verschillende slaaptoestanden, waaronder S0 (werkend of actief), S1 (lichte slaap), S2 (diepe slaap), S3 (onderbreken naar RAM), S4 (onderbreken naar schijf) en S5 (volledig uitschakelen). Deze toestanden zorgen ervoor dat het systeem energie kan besparen wanneer het niet in gebruik is.
4. Energiebeheer apparaat: ACPI zorgt ervoor dat individuele apparaten, zoals opslagschijven, netwerkkaarten en randapparatuur, onafhankelijk van elkaar kunnen worden in- of uitgeschakeld. Hierdoor kunnen ongebruikte apparaten in een energiebesparende modus gaan of volledig worden uitgeschakeld om energie te besparen.
5. Wereldwijde verzoeken om staatstransitie: ACPI biedt een mechanisme waarmee het besturingssysteem een systeembrede energiestatusovergang kan aanvragen, zoals het overgaan naar de slaapmodus of het afsluiten. Dit zorgt ervoor dat alle apparaten en componenten tijdens deze statusovergangen op de juiste manier worden afgehandeld en gesynchroniseerd.
Deze mechanismen, samen met andere die door de ACPI-specificatie zijn gedefinieerd, zorgen ervoor dat het besturingssysteem en de hardware kunnen samenwerken om het energieverbruik, de thermische omstandigheden en de systeemstatus van moderne computers effectief te beheren. |