In Windows 2000 is DHCP (Dynamic Host Configuration Protocol) een netwerkbeheerprotocol dat wordt gebruikt om automatisch IP-adressen en andere netwerkconfiguratieparameters toe te wijzen aan apparaten in een netwerk. In plaats van de netwerkinstellingen van elke computer handmatig te configureren, levert een DHCP-server deze instellingen dynamisch.
Dit is wat DHCP deed in Windows 2000:
* IP-adrestoewijzing: De primaire functie. De DHCP-server wijst een uniek IP-adres uit een groep beschikbare adressen toe aan elke client die erom vraagt. Dit adres is doorgaans tijdelijk en wordt voor een bepaalde periode verhuurd.
* Toewijzing van subnetmasker: Biedt het subnetmasker, dat het netwerkgedeelte van het IP-adres definieert.
* Standaard gateway-toewijzing: Specificeert het IP-adres van de router, zodat clients kunnen communiceren met apparaten buiten hun lokale netwerk.
* DNS-servertoewijzing: Biedt de IP-adressen van de DNS-servers (Domain Name System), waardoor clients domeinnamen (zoals google.com) kunnen vertalen naar IP-adressen.
* WINS-servertoewijzing (optioneel): In de Windows 2000-omgeving zou het ook het IP-adres kunnen leveren van WINS-servers (Windows Internet Naming Service), die worden gebruikt voor de NetBIOS-naamomzetting. Dit kwam minder vaak voor naarmate DNS vaker voorkwam.
* Leasetijd: DHCP wijst IP-adressen toe voor een bepaalde duur (leasetijd). Wanneer de lease afloopt, moet de client de lease met de server vernieuwen. Als de client niet verlengt, wordt het IP-adres beschikbaar voor een andere client.
In wezen automatiseerde DHCP in Windows 2000 een vervelend en foutgevoelig handmatig proces, waardoor het netwerkbeheer aanzienlijk eenvoudiger werd. Het was een cruciaal onderdeel voor het beheer van netwerken met veel computers. De functionaliteit zelf leek sterk op wat je in latere Windows-versies zou vinden, zij het met de technologie en beperkingen van die tijd. |