Een niet-plug-and-play (PnP)-apparaat is een stuk hardware dat meer vereist dan alleen het aansluiten op een computer om te kunnen werken. In tegenstelling tot PnP-apparaten, die zichzelf automatisch configureren bij verbinding, hebben niet-PnP-apparaten extra stappen nodig voor installatie en configuratie, zoals:
* Stuurprogramma's installeren: Dit zijn softwareprogramma's waarmee het besturingssysteem met het apparaat kan communiceren. Vaak moet u deze stuurprogramma's handmatig downloaden en installeren vanaf de website van de fabrikant.
* Instellingen configureren: Het apparaat heeft mogelijk specifieke instellingen die moeten worden aangepast via bedieningspanelen of speciale software. Dit kan het selecteren van poorten, het instellen van baudrates, het aanpassen van vermogensniveaus of andere technische configuraties inhouden.
* Hardwareconfiguratie: In sommige gevallen moet u mogelijk jumpers of schakelaars op het apparaat zelf fysiek configureren om parameters in te stellen voordat u het op de computer aansluit.
* Handmatige toewijzing van middelen: Bij oudere systemen moet mogelijk handmatig bronnen zoals interruptverzoeken (IRQ's), I/O-adressen en DMA-kanalen aan het apparaat worden toegewezen. Moderne besturingssystemen verwerken dit meestal automatisch voor PnP-apparaten.
In wezen is elk apparaat dat niet automatisch werkt na een fysieke verbinding een niet-plug-and-play-apparaat. Voorbeelden zijn onder meer oudere printers, geluidskaarten of gespecialiseerde hardware waarvoor uitgebreide installatie en aangepaste stuurprogramma's nodig zijn. |