De meting van hoe snel gegevens tussen computers reizen, wordt bandbreedte genoemd .
Hier is een uitsplitsing:
* bandbreedte Verwijst naar de hoeveelheid gegevens die in een bepaalde tijd over een netwerkverbinding kunnen worden overgedragen. Het wordt vaak uitgedrukt in bits per seconde (BPS), megabits per seconde (Mbps) of gigabits per seconde (GBPS).
* Gegevensoverdrachtsnelheid is een andere term die wordt gebruikt voor bandbreedte, maar het kan ook verwijzen naar de werkelijke snelheid waarmee gegevens op een specifiek moment worden overgedragen, die kunnen fluctueren.
Hier is een analogie: Stel je een snelweg voor.
* bandbreedte is de breedte van de snelweg (hoeveel rijstroken heeft het). Een bredere snelweg kan meer auto's (gegevens) tegelijk aan.
* Gegevensoverdrachtsnelheid is de snelheid van de auto's op de snelweg. Als de snelweg leeg is, kunnen auto's snel bewegen, maar als deze overbelast is, vertraagt de snelheid.
Dingen die de bandbreedte beïnvloeden:
* Type verbinding: Vezeloptische kabels hebben een veel hogere bandbreedte dan koperen kabels.
* Afstand: Hoe langer de afstand, hoe meer potentieel voor signaalafbraak en lagere bandbreedte.
* Netwerkverkeer: Als veel gebruikers een netwerk delen, is de beschikbare bandbreedte onder hen verdeeld.
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen bandbreedte en latentie:
* latentie Meet de vertraging tussen het verzenden van een verzoek en het ontvangen van een antwoord. Het is net als de tijd die een auto nodig heeft om van het ene punt naar het andere op de snelweg te reizen.
* bandbreedte Meet de hoeveelheid gegevens die op een bepaalde tijd op de snelweg kunnen reizen.
Zowel bandbreedte als latentie zijn belangrijk voor netwerkprestaties. Hoge bandbreedte zorgt voor snelle gegevensoverdracht, terwijl lage latentie zorgt voor een responsiever netwerk. |