De hoeveelheid gegevens die op een magnetische schijf kan worden opgeslagen, wordt bepaald door drie belangrijke factoren:
1. Trackdichtheid :Het aantal sporen (concentrische cirkels op het schijfoppervlak) per lengte-eenheid bepaalt hoeveel informatie radiaal op de schijf kan worden opgeslagen. Hoe hoger de trackdichtheid, hoe meer gegevens er op de schijf kunnen worden opgeslagen.
2. Bitdichtheid :Het aantal bits dat op elke track kan worden opgeslagen, bepaalt hoeveel informatie er over de lengte van de track kan worden opgeslagen. Hoe hoger de bitdichtheid, hoe meer gegevens op de schijf kunnen worden opgeslagen.
3. Aantal schijven :Sommige opslagsystemen gebruiken meerdere schijven, elk met zijn eigen set tracks en bitdichtheden. Hoe meer schijven in het systeem, hoe groter de totale opslagcapaciteit.
Om de opslagcapaciteit van de magnetische schijf te berekenen:
1. Vermenigvuldig het aantal tracks met het aantal bytes per track om de trackcapaciteit te verkrijgen.
2. Vermenigvuldig de spoorcapaciteit met het aantal oppervlakken op de schijf (meestal twee) om de oppervlaktecapaciteit te krijgen.
3. Vermenigvuldig de oppervlaktecapaciteit met het aantal schijven om de totale opslagcapaciteit van de magnetische schijf te krijgen.
Een schijf met 10.000 tracks, 1000 bytes per track en 2 oppervlakken zou bijvoorbeeld een totale opslagcapaciteit hebben van 20.000.000 bytes (ongeveer 20 megabytes). |