AppleTalk sluit niet netjes aan bij de OSI-modellagen. Het is nauwkeuriger om te zeggen dat het meerdere lagen omvatte, in plaats van zich uitsluitend in één laag te bevinden. Verschillende delen van AppleTalk behandelden functies die overeenkomen met verschillende OSI-lagen:
* Netwerklaag (laag 3): Dit is waar de belangrijkste routeringsprotocollen van AppleTalk, zoals DDP (Datagram Delivery Protocol), opereerden. DDP verzorgde de adressering en routering van datapakketten binnen een AppleTalk-netwerk.
* Datalinklaag (laag 2): AppleTalk gebruikte op deze laag verschillende technologieën, afhankelijk van het fysieke medium. Het zou bijvoorbeeld technologieën kunnen gebruiken zoals LocalTalk (met behulp van seriële verbindingen) of Ethernet. Deze protocollen op een lager niveau zorgden voor fysieke toegang en foutdetectie/correctie op het netwerk.
* Fysieke laag (laag 1): Deze laag houdt zich bezig met de fysieke overdracht van bits via de netwerkkabel, die sterk varieerde, afhankelijk van de AppleTalk-implementatie.
AppleTalk ontbeerde een echt equivalent van de Transportlaag (Laag 4), Sessielaag (Laag 5), Presentatielaag (Laag 6) en Applicatielaag (Laag 7) van het OSI-model. Deze functionaliteiten werden vaak op een minder gestructureerde manier geïntegreerd of afgehandeld binnen de applicaties zelf of door componenten van DDP te combineren met protocollen op applicatieniveau.
Kortom, terwijl de functionaliteit van DDP voornamelijk analoog is aan de Netwerklaag , het ontwerp van AppleTalk houdt zich niet strikt aan een strakke mapping van de zeven lagen van het OSI-model. |