De eerste Apple -computer, de Apple I , werd uitgebracht in 1976 en was meer van een computerkit dan een eindproduct. Het was een computer met één bord met een processor-, geheugen- en basisinvoer-/uitvoerfuncties. Hier is een uitsplitsing van wat het zou kunnen doen:
mogelijkheden:
* Basic Computing: Het kan basisrekenkundige bewerkingen uitvoeren, gegevens opslaan en verwerken en eenvoudige programma's uitvoeren.
* Tekstgebaseerde programmering: Het werd geleverd met een eenvoudige tolk, waardoor gebruikers programma's konden schrijven en uitvoeren met behulp van de basisprogrammeertaal.
* Uitvoer: Het had een video-uitvoer aan boord die kon worden aangesloten op een monitor om tekst weer te geven.
* invoer: Het had een toetsenbordinterface, waardoor gebruikers tekst en opdrachten konden invoeren.
* Uitbreiding: Het had slots voor uitbreidingsborden, waardoor gebruikers functies kunnen toevoegen zoals schijven of andere randapparatuur.
Beperkingen:
* Geen ingebouwd toetsenbord of monitor: Het vereiste gebruikers om hun eigen externe toetsenbord en monitor te verstrekken.
* Geen besturingssysteem: De appel had ik geen speciaal besturingssysteem; Het vertrouwde op de basispreter voor basisfuncties.
* Beperkte opslag: Het had een beperkte hoeveelheid RAM en vertrouwde op externe cassettebanden voor opslag.
* Geen afbeeldingen: Het kon alleen tekst weergeven, geen afbeeldingen.
Over het algemeen was de Apple ik volgens de normen van vandaag een primitieve computer, maar het was een baanbrekende innovatie voor zijn tijd. Het legde de basis voor de revolutie van de personal computer en maakte de weg vrij voor de Apple II, die een veel succesvoller en veel gebruikte machine werd. |