Er is niet één enkel protocol dat alleen verantwoordelijk is voor het leveren van fouten. Foutrapportage wordt verschillend afgehandeld, afhankelijk van de context:
* HTTP: Het Hypertext Transfer Protocol gebruikt statuscodes (zoals 404 Not Found, 500 Internal Server Error) om fouten in webverzoeken te signaleren. De details van het foutbericht worden vaak vermeld in de antwoordtekst, mogelijk in formaten zoals JSON of XML.
* SMTP: Het Simple Mail Transfer Protocol gebruikt responscodes om het succes of falen van de e-mailverzending aan te geven. Er kunnen gedetailleerde foutmeldingen op de mailserver worden vastgelegd, maar deze worden niet altijd direct doorgestuurd naar de afzender.
* TCP/IP: Het Transmission Control Protocol (TCP) gebruikt foutcodes om problemen in de netwerkcommunicatie te signaleren (bijvoorbeeld verbindingstime-outs, reset door peer). Deze worden op een lager niveau afgehandeld en zijn vaak transparant voor applicaties.
* RPC (Remote Procedure Call): RPC-frameworks definiëren doorgaans hun eigen mechanismen voor het retourneren van foutcodes of uitzonderingen om fouten in externe procedureaanroepen aan te geven. De specifieke methode varieert afhankelijk van de RPC-implementatie (gRPC, XML-RPC, enz.).
* Applicatiespecifieke protocollen: Veel aangepaste protocollen definiëren hun eigen mechanismen voor foutafhandeling. Het kan hierbij gaan om foutcodes, statusberichten of zelfs uitzonderingen binnen een specifieke datastructuur.
Kortom, foutrapportage is een integraal onderdeel van *veel* protocollen en is niet beperkt tot één enkel protocol. De gebruikte methode is sterk afhankelijk van de specifieke applicatie- en communicatielaag. |