| Windows 1.0 werd niet als een echt besturingssysteem beschouwd, maar eerder als een grafische omgeving (of shell), voornamelijk omdat het de kernfunctionaliteiten van een volledig besturingssysteem ontbeerde . Het was sterk afhankelijk van MS-DOS, het onderliggende besturingssysteem dat het zware werk deed. Specifiek:
* Geen multitasking: Windows 1.0 kon slechts één programma tegelijk uitvoeren. Als u een tweede programma start, wordt het eerste geminimaliseerd. Echte besturingssystemen beheren meerdere programma's tegelijkertijd.
* Beperkt geheugenbeheer: De mogelijkheden voor geheugenbeheer waren rudimentair vergeleken met latere besturingssystemen. Het ging niet zo robuust om met geheugentoewijzing en bescherming.
* Geen preventieve multitasking: Programma's moesten expliciet de controle overdragen aan het besturingssysteem, in plaats van dat het besturingssysteem preventief tussen taken schakelde. Dit resulteerde in minder reactievermogen en efficiëntie.
* Afhankelijkheid van MS-DOS: Windows 1.0 was in wezen een grafische gebruikersinterface (GUI) die *bovenop* MS-DOS draaide. Het had MS-DOS nodig om bestandsbeheer, apparaatstuurprogramma's en basissysteemfuncties af te handelen. Een echt besturingssysteem handelt al deze functies zelf af.
In wezen bood Windows 1.0 een gebruiksvriendelijkere interface voor het bestaande MS-DOS-systeem, maar het verving niet de kernfunctionaliteit van het besturingssysteem. Latere versies, vooral Windows 3.x en hoger, integreerden geleidelijk meer besturingssysteemmogelijkheden en werden uiteindelijk op zichzelf staande besturingssystemen. |