| De MAC-sublagen (Media Access Control) passen niet netjes in een enkele laag van het OSI-model. Ze bestrijken zowel de datalinklaag (laag 2) als de fysieke laag (laag 1) .
Hier is een overzicht:
* MAC-adressering en logische adressering: Dit aspect bevindt zich voornamelijk in de Datalinklaag (laag 2) . Het MAC-adres wordt gebruikt voor het adresseren van apparaten op het lokale netwerk. De MAC-sublaag verwerkt functies zoals framing, foutdetectie en flowcontrol op lokaal netwerkniveau.
* Fysieke overdracht van gegevens: De daadwerkelijke fysieke overdracht van gegevens via het medium (kabels, draadloze signalen, enz.) wordt afgehandeld door de Fysieke laag (laag 1) . De MAC-sublaag werkt samen met de fysieke laag om de toegang tot het fysieke medium te beheren. Het gaat hierbij om technieken als CSMA/CD (Carrier Sense Multiple Access with Collision Detection) of CSMA/CA (Carrier Sense Multiple Access with Collision Vermijding).
In essentie zijn de functionaliteiten van de MAC-sublaag gedistribueerd. Het gebruikt de fysieke laag om gegevens te verzenden, maar voert zijn controle- en adresseringsfuncties uit binnen de context van de datalinklaag. Het is een logische indeling binnen de onderste twee lagen van het OSI-model en niet zozeer een afzonderlijke laag zelf. |