Computerprogramma's voeren drie fundamentele stappen uit:
1. Input: Ze ontvangen gegevens of instructies van de buitenwereld. Dit kunnen gebruikersinvoer, gegevens uit bestanden, sensorwaarden of netwerkcommunicatie zijn.
2. verwerking: Ze manipuleren en transformeren de invoergegevens volgens een reeks instructies (de programmacode). Dit omvat berekeningen, vergelijkingen, logische bewerkingen en gegevensmanipulatie.
3. Uitgang: Ze produceren resultaten of communiceren met de buitenwereld op basis van de verwerkte informatie. Dit kan informatie op een scherm weergeven, gegevens opslaan op bestanden, het besturen van apparaten of het verzenden van gegevens via een netwerk.
Deze drie stappen vertegenwoordigen de fundamentele cyclus van hoe een computerprogramma werkt. |