Door omgevingsvariabelen in Windows 11 in te stellen, kunt u het gedrag van uw systeem aanpassen en uitbreiden. Omgevingsvariabelen zijn benoemde waarden die verwijzen naar specifieke mappen of gegevenspaden op uw computer. Ze kunnen handig zijn voor het configureren van programma's, toegang tot systeembronnen of het starten van applicaties met specifieke instellingen.
Hier volgen de stappen voor het instellen van omgevingsvariabelen in Windows 11:
Open de app "Instellingen" op uw Windows 11-computer. U kunt dit doen door op de "Windows"-toets op uw toetsenbord te drukken en te zoeken naar "Instellingen".
Klik op "Systeem" en selecteer vervolgens "Over" in het menu aan de linkerkant.
Scroll naar beneden en klik op de link "Geavanceerde systeeminstellingen".
In het venster "Systeemeigenschappen" dat verschijnt, klikt u op de knop "Omgevingsvariabelen" in de rechteronderhoek.
Klik onder het gedeelte 'Gebruikersvariabelen' op de knop 'Nieuw' om een nieuwe omgevingsvariabele te maken.
Voer in het dialoogvenster 'Nieuwe gebruikersvariabele' de 'Variabelenaam' en de 'Variabelewaarde' in.
Als u bijvoorbeeld wilt instellen dat de omgevingsvariabele "MYAPP_ROOT" verwijst naar de map "C:\Program Files\MyApp", voert u "MYAPP_ROOT" in als de naam van de variabele en "C:\Program Files\MyApp" als de variabele. waarde.
Klik op de knop "OK" om de nieuwe omgevingsvariabele op te slaan.
Om een bestaande omgevingsvariabele te bewerken of te verwijderen, selecteert u de variabele in de lijst en klikt u respectievelijk op de knop "Bewerken" of "Verwijderen".
Klik op de knop "OK" om eventuele wijzigingen toe te passen en het venster "Omgevingsvariabelen" te sluiten.
U kunt ook systeembrede omgevingsvariabelen instellen die beschikbaar zijn voor alle gebruikers op uw Windows 11-systeem door de sectie 'Systeemvariabelen' te selecteren en daar variabelen te maken of te wijzigen.
Nadat u een omgevingsvariabele hebt ingesteld, moet u mogelijk geopende toepassingen opnieuw opstarten of uitloggen en weer inloggen op uw Windows-account om de wijzigingen door te voeren.
Door omgevingsvariabelen in te stellen, kunt u uw Windows 11-systeem configureren volgens uw specifieke voorkeuren, waardoor u gemakkelijker toegang krijgt tot bestanden, toepassingen kunt starten en verschillende taken kunt uitvoeren. |